English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word running start

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(collide); ;
alveturi
(expand; extend; range; reach; stretch; spread);
(flight);
(race; dash; speed; sprint; stampede)
; ; ;
🔗 Then he ran toward the sheds where the cows and horses were kept.
(running)
;
(roll; revolve); ;
(order; sequence; series; succession); ;
(file; line; rank; row; queue; round; sequence; bank; string); ;
(flow; stream); ;
🔗 However, the Yellow River, a major river which runs through Lánzhōu, has not been contaminated, Xīnhuá said.
(be valid; count; apply)
geldig zijn
🔗 After the talks Ms. Merkel said a delay that runs to the end of the year or the start of 2020 was a possibility.
(flee); ; ; ; ; ; ; ;
🔗 We have to run.
(be at the head; be in charge)
aan het hoofd staan
🔗 But now general Gerasimov has to run a real war.
(lead)
🔗 But now general Gerasimov has to run a real war.
running
(run)
;
(put on; turn on; activate; switch on; actuate; start off; put into action; put into force; put into operation)
(spike; jump)
(depart; leave; sail)
(initiate; float; institute; introduce; launch; originate)
de stoot geven tot
;
het initiatief nemen tot
(begin; commence; embark on); ; ; ; ; ;
(begin; commence; be started; set in; kick off); ; ;
(beginning; commencement);
(beginning; commencement; onset);
🔗 I can only give you a start.
startigi
(arise; commence; get; materialize; come into being)
(commencement)
(initiative; introduction)
(kick‐off)
(start out; set off); ; ;
(start off);
starti

EnglishDutch
running start vliegende start
run aanloop; achtervolgen; aflopen; bestorming; besturen; bewegen; deelnemen; deelnemen aan de wedstrijd; deserteren; drijven; dóórbreken; dóórlopen; etteren; exploiteren; gaan; gaan lopen; geldig zijn; geven; goot; gutsen; halen; harddraven; hardlopen; hollen; houden; in actie zijn; in elkaar lopen; in omloop zijn; kandidaat zijn; kippenren; kudde; ladder; ladderen; laten deelnemen; laten draven; laten gaan; laten glijden; laten lopen; leiden; lekken; loop; loopje; lopen; luchtgang; luiden; nazetten; periode; pezen; plotselinge vraag; pussen; racen met; reeks; reis; ren; rennen; rijden; rijgen; rit; ritje; run; runnen; school; serie; slag; smelten; smokkelen; snellen; soort; speelduur; steken; stellen; strijken met; stromen; stuiven; toeloop; toer; toertje; traject; troep; type; uitbaten; uitlopen; uitstapje; vaart; verbreken; verloop; vervloeien; vervolgen; vlieten; vloeien; vrije beschikking; wedloop; weide; werken
running achtereen; achtereenvolgend; dóórlopend; etterend; gedraaf; gehol; geloop; gerén; hardlopen; loop; lopen; lopend; race‐; ren; rijdend; smokkelen; strekkend; stromend
start aan de gang brengen; aan de gang helpen; aanslaan; aantrappen; aanvang; aanvangen; aanzet; aanzetten; afgaan; afrit; begin; beginnen; beginnen aan; beginnen met; beginnen over; doen ontstaan; een begin maken met; ertoe overgaan; in beweging brengen; in beweging komen; inzet; inzetten; lanceren; laten vertrekken; ontketenen; ontstaan; op gang brengen; opdrijven; opjagen; opperen; oprichten; opschrikken; opspringen; plotselinge beweging van schrik; schrikken; springen; sprong; sprongetje; start; starten; te berde brengen; van start gaan; van wal steken; veroorzaken; vertrek; vertrekken; voordeel; voorsprong