English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word make good

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(nice; fine; okay; all right)
;
(beneficence; boon; charity; sake; welfare; beneficience; benevolence)
(brave; valiant; gallant; valorous; honest; worthy; staunch; stallwart; above‐deck)
🔗 That is good to hear.
(bear down); ;
(form);
(cause; get; have; bring); ;
🔗 Make them think I’m dangerous.
(fabricate; manufacture; concoct)
🔗 About 15 billion condoms are made every year and used by about 750 million people.
;
(render)
(accrue)

EnglishDutch
make good aanzuiveren; bewijzen; er komen; gestand doen; goedmaken; goed terechtkomen; herstellen; het goedmaken; nakomen; slagen in; ten uitvoer brengen; vergoeden; voldoen; waarmaken; weten te; zich er goed doorheen slaan; zich kranig houden
good aanzienlijk; aardig; baat; braaf; fijn; fiks; flink; goed; goede; heerlijk; heil; knap; kundig; lekker; lief; prettig; ruim; sterk; voordeel; welzijn; zoet
make aanbrengen; aanleggen; aanmaken; afleggen; afsluiten; begaan; beramen; bereiken; bijzetten; binden; binnenvaren; brengen; doen; doen verrichten; fabricaat; fabrieken; fatsoen; halen; houden; in zicht krijgen; indienen; inwinnen; knopen; laten; leveren; lijden; maaksel; makelij; maken; merk; nemen; opmaken; scheppen; schudden; sluiten; stellen; treffen; trekken; verdienen; verrichten; versieren; vervaardigen; verwerken; vlechten; voeren; vormen; zetten; zich begeven