English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word make a halt

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
halt (come to a halt; stop; stall; come to rest; come to a standstill)	halt houden ; stoppen	halti
🔗 He halted before her.
halt (stop; end; hold; obstruct; stem; stay; stall; arrest)	stoppen	haltigi
🔗 At a tall booth Kerlin halted the cage of light.
halt (stop; stoppage; stand; standstill)	stilstand	halto
halt (stop; discontinue; end; lift; prorogue; quell; staunch; cease; abate)	stoppen	ĉesigi
make (bear down)	afstevenen ; koersen ; stevenen	direkti sin
make (form)	maken ; vervaardigen	fari
make (cause; get; have; bring)	doen ; laten ; maken	igi
🔗 Make them think I’m dangerous.
make (fabricate; manufacture; concoct)	aanmaken	fabriki
🔗 About 15 billion condoms are made every year and used by about 750 million people.
make	aanmaken ; maken	fari
make (render)	maken	fari
make (accrue)	verdienen	lukri
make	makelij	farmaniero

English	Dutch
make a halt	⇆ halt houden; ⇆ halt maken
halt	⇆ halt; ⇆ halt houden; ⇆ halt laten houden; ⇆ halte; ⇆ kreupel; ⇆ mank lopen; ⇆ niet sluiten; ⇆ stilstand; ⇆ stoppen
make	⇆ aanbrengen; ⇆ aanleggen; ⇆ aanmaken; ⇆ afleggen; ⇆ afsluiten; ⇆ begaan; ⇆ beramen; ⇆ bereiken; ⇆ bijzetten; ⇆ binden; ⇆ binnenvaren; ⇆ brengen; ⇆ doen; ⇆ doen verrichten; ⇆ fabricaat; ⇆ fabrieken; ⇆ fatsoen; ⇆ halen; ⇆ houden; ⇆ in zicht krijgen; ⇆ indienen; ⇆ inwinnen; ⇆ knopen; ⇆ laten; ⇆ leveren; ⇆ lijden; ⇆ maaksel; ⇆ makelij; ⇆ maken; ⇆ merk; ⇆ nemen; ⇆ opmaken; ⇆ scheppen; ⇆ schudden; ⇆ sluiten; ⇆ stellen; ⇆ treffen; ⇆ trekken; ⇆ verdienen; ⇆ verrichten; ⇆ versieren; ⇆ vervaardigen; ⇆ verwerken; ⇆ vlechten; ⇆ voeren; ⇆ vormen; ⇆ zetten; ⇆ zich begeven