English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word get home

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(acquire; obtain; gain; secure; impetrate)
(arrive; end up); ;
🔗 But how did they get here?
(attain; reach; arrive at; gain)
; ;
🔗 They expected to get Kyiv in two days and then have a parade here.
(procure; obtain)
havigi al si
(cause; make; have; bring)
(fetch; pick up; bring)
(become; grow; arise);
🔗 They just get worse.
(lay hold of; pick up; take); ;
🔗 I have to get you to Nynaeve.
(procure)
provizi sin per
(have; receive; catch);
🔗 If what Putin wanted was attention, he got that.
(send for; bring; fetch);
🔗 Shall I get a doctor?
(lead); ;
(arise; commence; materialize; start; come into being);
(provide; deliver; supply; procure); ; ;
🔗 Where did you get those clothes?
(happen)
;
; ;
🔗 Anyway, that’s why we’re going home.
tehuis
;
🔗 But since leaving home he had seen too many stories walking in the flesh ever to be so sure again.
(domestic)

EnglishDutch
get home thuiskomen; thuiskrijgen
get aanboren; aanschaffen; begrijpen; bekomen; betrekken; bezorgen; ertoe krijgen; geraken; halen; hebben; in bezit krijgen; in zijn macht krijgen; komen; krijgen; laten; nemen; opdoen; pakken; raken; snappen; te pakken krijgen; vatten; verdienen; verkrijgen; worden; zich aanschaffen
home asiel; binnenlands; gezin; honk; huis; huiselijk; huisgezin; huishouden; huislijk; huistoe; huisvesten; huiswaarts; huis‐; inheems; inlands; inrichting; land; naar de finish; naar het doel; naar huis; naar huis vliegen; raak; tehuis; thuis; thuis‐; vaderland; vast; verblijf; woonstede; zenuwinrichting