Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord go

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall.
(ride; travel; drive)
(be going to; will; shall)
<futura helpverbo>
(wend)
🔗 Where do we go to now?
be going to
(go; will; shall)
;
<futura helpverbo>
go about
(tack; wear)
overstag gaan
taki
go against
(oppose; object; be opposed; be opposed to; impede; rock the boat)
; ; ; ;
go along with
(agree to; accede to)
konsenti pri
(absent oneself; depart; leave; absent oneself from); ; ; ;
🔗 Go away from here!
(go backwards)
posteniri
(turn back)
🔗 Look, let me go back in there and face the peril.
(back; reverse; go backwards; stand back)
malantaŭeniĝi
go beyond
(transcend)
(rely on; trust)
; ;
🔗 A decade seems to have gone by like a long week‐end, but in fact a lot has happened in that time.
go down
(descend; drop; sink; lower oneself)
;
go down
(descend; get off; alight)
;
naar beneden gaan
go down
(set)
go down
ŝipveturi laŭflue sur
go down
;
go for
(opt for)
go for a walk
(stroll; take the air)
aan de wandel zijn
; ; ;
(enter); ; ;
🔗 He went in.
(go crazy; lose one’s mind)
🔗 Has Vladimir Putin gone mad?
go off
(be on the decline; go downhill; decay)
;
gebrekkig worden
;
in verval raken
;
go off
(continue; endure; keep on; last; persist; wear)
🔗 Is this situation going to go on for months?
🔗 Only when he was sure it was just the wind would he go on.
go out
(exit; alight; emerge; leave; quit; get out)
;
(overhaul; overtake; pass); ; ; ;
🔗 Anne Wildman, who lives along the coast road, described seeing a vehicle go past her home at “high speed” and there were no other cars on the road.
go round
(circumvent; go around; circle)
;
go through
(live to see; encounter; experience; undergo)
; ;
go through
(pass through; cover)
go through
(live to see)
go through
;
trastudi
go through
(pass)
(fall asleep; drop off to sleep);
gaan slapen
🔗 For all he could tell, though, Moiraine might just as well have gone to sleep.
go under
onder … doorgaan
iri sub
go under
ekfiaski
go under
ekmalsukcesi
go up
(arise; ascend; rise)
; ; ;
go up
(ascend; increase; advance)
;
go up
(ascend; climb; arise; mount)
; ; ; ;
go with
let go
(release)
(it goes without saying; naturally; obviously; of course); ; ;
🔗 That almost goes without saying.
(agent; instrument; intermediary; mediator);
🔗 Despite not using the euro itself, the UK acts as the primary go‐between for buyers and sellers of financial products priced in euros that play a vital rôle in Europe’s economy.
going
(procession; progress)
going
;
🔗 Why are you not gone, then?

EngelsNederlands
go! af!
go aanval; afgaan; aflopen; behoren; beurt; bezwijken; blijven; doodgaan; elan; eraan moeten geloven; fut; gaan; gang; gangbaar zijn; heengaan; horen; hup; keer; lopen; luiden; mode; opraken; opstappen; overgaan; poging; reiken; stuk gaan; thuishoren; tijgen; trekken; uitvallen; vaart; verdwijnen; verstrijken; wegraken; worden; zich voltrekken; zijn
anything goes alles is mogelijk; alles is toegestaan
as it goes tot op zekere hoogte
as it went tot op zekere hoogte
as the phrase goes zoals de uitdrukking luidt; zoals het heet
as the term goes zoals het heet
as things go naar omstandigheden
as time goes on met de tijd; na verloop van tijd
as times go voor de tijd
as time went on met de tijd; na verloop van tijd
as we go along gaandeweg
as we went along gaandeweg
at one go in één keer; ineens
be all the go een rage zijn; in de mode zijn
be a near go with op het kantje af zijn met; op het nippertje zijn met
be going strong het goed maken; het nog goed doen; nog kras zijn
be going to op het punt staan te
be gone on verkikkerd zijn op
be quite the go erg in de mode zijn
enough to go round genoeg voor alles; genoeg voor iedereen
far gone ver heen
get out while the going is good op het juiste moment vertrekken
go about beginnen; doorgaan; een omweg maken; in omloop zijn; lopen te; omgaan; opschieten; overstag gaan; rondgaan; rondlopen; rondtrekken; vooruitgaan; wenden
go about it the wrong way de zaak verkeerd aanpakken; het verkeerd aanpakken
go about one’s business zich bezighouden met zijn zaken; zijn werk doen
go about with omgaan met; rondlopen met
go against in het nadeel uitvallen van; ingaan tegen
go all out for alles op alles zetten om
go along meegaan; verder gaan; voortgaan
go a long way towards veel bijdragen aan; veel bijdragen tot
go along with inspelen op; meegaan met
go along with you! loop heen!
go at it aanpakken; erop los gaan; van leer trekken
go at somebody iemand te lijf gaan; op iemand los gaan
go away heengaan; opstappen; vertrekken; weggaan; zich verwijderen
go back achteruitgaan; teruggaan
go back on one’s word op zijn woord terugkomen; terugkrabbelen
go bail borg staan; instaan voor
go before verschijnen voor; voorafgaan
go behind somebody’s words iets achter iemands woorden zoeken
go behind something iets nader onderzoeken
go beyond overstijgen
go by … met … gaan
go by afgaan op; bepaald worden door; passeren; verlopen; verstrijken; voorbijgaan; zich laten leiden door
go by appearance afgaan op het uiterlijk; oordelen naar de schijn
go by the book volgens het boekje handelen
go by the name of bekend staan onder de naam; bekend staan onder de naam van
go down achteruitgaan; afdalen; afgaan; aflopen; afslaan; afstijgen; afvaren; dalen; de universiteit verlaten; door de knieën gaan; gaan liggen; gestrekt gaan; het afleggen; ingang vinden; komen te vallen; naar beneden gaan; naar de kelder gaan; neergaan; omlaaggaan; te gronde gaan; teruggaan; uitvallen; vallen; verlopen; verslechten; zakken; óndergaan
go down in history as de geschiedenis in gaan als
go down in the world achteruitgaan
go down on one’s knees knielen; op de knieën vallen
go down on somebody iemand beffen; iemand pijpen
go down to teruggaan tot
go down well er goed ingaan
go easy het kalm aan doen
go easy on het kalm aan doen met
go far het ver brengen; het ver schoppen; ver gaan; voordelig in het gebruik zijn
go for afgaan op; gaan halen; gelden voor; graag hebben; halen; houden van; kiezen voor; losgaan op; zijn voor
go for a drive een ritje gaan maken; een ritje maken; een toertje gaan maken
go for a soldier soldaat worden
go for a walk een eindje gaan lopen; een wandeling gaan maken; een wandelingetje gaan maken
go for it! maak er wat van!; zet hem op!
go for one another elkaar in de haren vliegen
go for somebody iemand te lijf gaan
go, go, gone! eenmaal, andermaal, verkocht!
go halves eerlijk delen; fifty‐fifty doen; samen delen
go hungry honger lijden
go in naar binnen gaan; opgaan; schuilgaan
go in for gaan doen aan; meedoen aan; opgaan voor; zich aanschaffen; zich bemoeien met; zich inlaten met; zich onderwerpen aan
go in for an examination examen doen
go into besteed worden aan; gaan in; gaan op; ingaan op; overgaan tot
go into details afdalen in bijzonderheden; in bijzonderheden treden; in details treden
go into mourning in de rouw gaan
go into particulars in bijzonderheden treden
go into the matter dieper op de zaak ingaan
go it! toe maar!; vooruit met de geit!
go it aan de zwier gaan; hem raken; het ervan nemen
go it alone het in zijn eentje doen
go mad gek worden
go native zich aanpassen aan de plaatselijke gebruiken
go off achteruitgaan; afgaan; aflopen; aftreden; bederven; flauwvallen; heengaan; indommelen; indutten; losbarsten; minder worden; ontploffen; slijten; van de hand gaan; van stapel lopen; van zijn stokje gaan; verlopen; vertrekken; weggaan
go off somebody iemand niet meer mogen
go on! loop heen!
go on aan de gang blijven; aan de gang zijn; aan de hand zijn; aangaan; aanspringen; doordrammen; doorgaan; doorgaan met; drammen; dóórlopen; dóórreizen; dóórstromen; ga uw gang; gebeuren; omgaan; ouwehoeren; plaatsvinden; tekeergaan; verder gaan; verlopen; vervolgen; voorbijgaan; voortduren; voortgaan; zich afspelen; zich baseren op; zich laten leiden door
go on about aanschoppen tegen
go one better meer bieden; meer doen
go on the stage bij het toneel gaan
go on together met elkaar overweg kunnen
go on with doorgaan met; doorzetten; voortzetten
go out aflopen; aftreden; gaan; gaan duelleren; in staking gaan; uit de mode gaan; uitdoven; uitgaan; uitlopen; uittrekken
go out like a light als een blok in slaap vallen
go out of one’s mind gek worden; het verstand verliezen; uit zijn dak gaan; zijn verstand verliezen
go over de revue laten passeren; doorlézen; doornemen; nakijken; nazien; overgaan; repeteren; óverlopen
go past langsgaan
go places er mogen zijn; reizen; slagen; succes hebben; uitgaan
go round achterom lopen; de ronde doen; draaien; even aangaan; lopen om; omgaan; omlopen; ronddraaien; rondgaan; rondtrekken
go shares samendoen
go straight oppassen; zich goed gedragen
go their separate ways ieder zijn eigen weg gaan
go through aannemen; afwerken; beleven; doorkijken; doorléven; doormaken; doornemen; doorspitten; doorstaan; doorzóéken; dóórlezen; dóórlopen; dóórtrekken; dóórwerken; dóórzien; erdoor jagen; goedkeuren; meemaken; ondergáán; opmaken; overkijken; overlezen; vervullen; óverzien
go through the motions doen alsof; net doen alsof; voor de vorm meedoen
go through with it doorzetten
go to toevallen; zich begeven naar
go to expense kosten maken
go together bijeenkomen; goed bij elkaar passen; samengaan
go to law gaan procederen
go to much trouble zich veel moeite getroosten
go to pieces helemaal kapotgaan; instorten; kapotgaan; stukgaan; zich niet langer goed kunnen houden
go to seed in het zaad schieten; verlopen; verwilderen
go to sleep gaan slapen; in slaap vallen
go to the country verkiezingen uitschrijven
go towards besteed worden aan; leiden tot; ten goede komen aan
go under bezwijken; het afleggen; te gronde gaan; óndergaan
go under the name of onder de naam bekend zijn van
go unpunished ongestraft blijven; vrijuit gaan
go up aangaan; in waarde stijgen; naar de universiteit gaan; omhoog gaan; omhooggaan; ontploffen; op gaan; op lopen; opgaan; opslaan; opstijgen; rijzen; stijgen; verrijzen
go up to aangaan op; toelopen op
go up to somebody op iemand aflopen
go west aan zijn eind komen; de kraaienmars blazen; sterven
go with behoren bij; harmoniëren met; horen bij; komen bij; meegaan met; meetrekken; passen bij; samengaan met; verkeren met
go without derven; het stellen buiten; het stellen zonder
have a go het eens proberen
have a go at something iets aanpoakken; iets eens proberen; iets onder handen nemen
here goes! daar gaan we dan!; daar gaat die!; vooruit met de geit!; vooruit!
he went on to say hij zei vervolgens
how goes the world? hoe staat het ermee?
I don’t go in for that sort of thing daar begin ik niet aan
in days gone by in vervlogen dagen
in one go in één keer; ineens
it goes against the grain with me het staat me tegen; het stuit me tegen de borst
it goes in het gaat op aan
it goes to het wordt besteed aan
it is full of go er zit gang in
it is no go het gaat niet
it’s all go het is druk; het loopt als een trein
it will be touch and go het is een dubbeltje op zijn kant
it will go all right het zal wel gaan
keep going aan de gang houden; blijven draaien; doorgaan; dóórlopen; gaande houden; in beweging houden; in stand houden; op de been houden; op gang houden; voortgaan
leave go loslaten
leave go of loslaten
let go laten schieten; loslaten
let go of laten schieten; loslaten
let it go het geeft niet; het hindert niet; laat maar; vergeet het
let oneself go hem van katoen geven; zich laten gaan; zichzelf verwaarlozen
make a go of it er wat van terechtbrengen; het klaarspelen
my heart goes out to you ik heb erg met je te doen
no go onmogelijk; zinloos
not go in for niet doen aan
on the go in beweging; in de weer; op de been
pay as you go betaal dadelijk alles contant
that goes without saying dat is nogal logisch
that was touch and go dat was op het randje
that won’t go down with me dat gaat er bij mij niet in; dat wil er bij mij niet in
that would be a nice go dat zou me een grap zijn
the going rate het gewone tarief
there you go alsjeblieft; daar heb je het al
this goes a long way towards showing that dit bewijst vrij duidelijk dat
this goes to prove hieruit blijkt
this goes to show hieruit blijkt
what he says goes wat hij zegt gebeurt ook
when the going gets tough als het moeilijk gaat; als het tegenzit
forego voorafgaan; voorafgaan aan
go‐ahead goedkeuring; ondernemend; verlof; voortvarend; vooruitstrevend
go‐between bemiddelaar; postillon d’amour; tussenpersoon
goer bezoeker; hardloper; liefhebber; loper
go‐getter doorzetter; streber
going bezoek; die er is; gaan; gaande; in vol bedrijf zijnd; raceterrein; terrein
gone dood; foetsie; op; pleite; uitgeput; verdwenen; verloren; vervlogen; voorbij; weg
go‐slow langzaam‐aan‐actie
happy‐go‐lucky zorgeloos
outgo overtreffen; uitgaven
theatre‐goer schouwburgbezoeker