English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word go through

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
go through
(live to see; encounter; experience; undergo)
; ;
go through
(pass through; cover)
go through
(live to see)
go through
;
trastudi
go through
(pass)
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall.
(ride; travel; drive)
(be going to; will; shall)
<futura helpverbo>
(wend)
🔗 Where do we go to now?

EnglishDutch
go through aannemen; afwerken; beleven; doorkijken; doorléven; dóórlezen; dóórlopen; doormaken; doornemen; doorspitten; doorstaan; dóórtrekken; dóórwerken; dóórzien; doorzóéken; erdoor jagen; goedkeuren; meemaken; ondergáán; opmaken; overkijken; overlezen; óverzien; vervullen
go aanval; afgaan; aflopen; behoren; beurt; bezwijken; blijven; doodgaan; elan; eraan moeten geloven; fut; gaan; gang; gangbaar zijn; heengaan; horen; hup; keer; lopen; luiden; mode; opraken; opstappen; overgaan; poging; reiken; stuk gaan; thuishoren; tijgen; trekken; uitvallen; vaart; verdwijnen; verstrijken; wegraken; worden; zich voltrekken; zijn