Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word afwerken
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(afmaken; beëindigen) | ; finish off ; finalize | |
🔗 Werk de rest van je programma maar af. | ||
finlabori | ||
ellabori | ||
(gereed; klaar) | ||
🔗 Maar het portret is nog niet af. | ||
(van; van … af) | de sur | |
🔗 Hij vluchtte de berg af. | ||
finishing off | fina prilaborado | |
(uitwerking hebben) | ; | |
🔗 Maar het werkte wel. | ||
(gisten) | ||
(arbeiden) | ; | |
🔗 Er wordt hard en lang gewerkt. | ||
works ; | ||
; | ||
🔗 Hij vroeg zich af of hij soms op de ruïnes van de beschaving keek die deze vreemde mensen gewrocht hadden te midden van de woeste omgeving van hun vreemde, wilde verblijfplaats. | ||
(functioneren) | ||
🔗 Maar de zagerij werkt nog! |
Dutch | English |
---|---|
afwerken | ⇆ finalize; ⇆ finish; ⇆ finish off; ⇆ finish up; ⇆ follow through; ⇆ get through; ⇆ give the finishing touch; ⇆ give the finishing touches; ⇆ give the finishing touches to; ⇆ give the finishing touch to; ⇆ go through; ⇆ overcast |
af | ⇆ down; ⇆ exeunt; ⇆ out of play; ⇆ off; ⇆ finished; ⇆ out |
afwerking | ⇆ finish; ⇆ finishing; ⇆ finishing touch; ⇆ follow‐through; ⇆ finishing off |
afwerkspijker | ⇆ finishing nail |
werken | ⇆ act; ⇆ function; ⇆ labour; ⇆ operate; ⇆ put in; ⇆ work; ⇆ run; ⇆ shift |