Diccionario neerlandés–español
Traducción española de la palabra neerlandesa treffen
neerlandés | español (traducido indirectamente) | esperanto |
---|---|---|
(ontmoeten) | chocar contra ; dar con ; encontrar ; encontrarse con ; topar | |
(halen; raken) | acertar ; dar con ; dar en | |
🔗 De man met het zwaard wachtte op een kans om toe te slaan zonder het risico te lopen dat hij de soldaten trof. | ||
(gevecht; kamp; slag) | acción ; batalla | |
🔗 In het verleden heeft dit treffen al eenenveertig maal plaatsgehad. | ||
(ontmoeting) | encuentro | |
🔗 Maar dat is een informeel treffen. | ||
(aanwenden; toepassen) | aplicar ; emplear | |
(boffen; geluk hebben) | tener suerte | esti bonŝanca |
🔗 Ik tref het! | ||
(zich opmaken; zich voorbereiden; zich prepareren; zich aangorden) | disponerse ; prepararse | |
🔗 Zo niet dan kun je maar beter je voorbereidingen gaan treffen. | ||
(te boven gaan; uitblinken; uitmunten; voorbijstreven; overstijgen) | aventajar ; superar | |
🔗 Lieve help, u zult straks meneer Bilbo nog overtreffen. | ||
(doelpunt; goal) | gol | |
🔗 Enkele minuten later zorgde Lutsharel Geertruida voor de tweede treffer. | ||
trefpunt | blanko ; meta |