English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word take your time
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(occupy; engage; fill; hold; involve) | ; ; | |
(lay hold of; pick up; get) | ; ; | |
🔗 He reached across the table and took her two hands. | ||
(abstract; take away; remove; seize) | ; | |
(bite; bite at; rise; rise to the bait; take the bait) | allogaĵmordi | |
(bite; rise to the bait; take the bait; rise) | ekmordi | |
(plunder; rob; loot; kidnap; reave) | ||
🔗 Liane flung down a leather sack, taken this very morning. | ||
🔗 Silard took a deep breath. | ||
🔗 When the good Lord needs me, he will take me. | ||
(occasion) | ; | |
🔗 Many times had Maziran tried to take her. | ||
(period) | ||
(course; length; space; span; duration) | ||
🔗 Then they waited in silence for what seemed a long time. | ||
(instant; moment) | ||
(chance; event; occurrence; opportunity; instance; occasion; case) | ; | |
(hour) | ||
kronometri | ||
🔗 Time has taught them no wisdom? | ||
🔗 That doesn’t leave me much time. | ||
🔗 At the exact centre longitude of a time zone, the phenomenon occurs exactly at noon, local time. | ||
(while) | ; | |
🔗 After some time he felt for his pipe. | ||
🔗 Putin’s war is creating more troubles at the worst possible time. |
English | Dutch |
---|---|
take your time | ⇆ doe het op uw gemak; ⇆ haast u maar niet |
take | ⇆ aanbijten; ⇆ aangrijpen; ⇆ aannemen; ⇆ aanslaan; ⇆ aanvaarden; ⇆ afkrijgen; ⇆ afleggen; ⇆ afnemen; ⇆ afzetten; ⇆ begrijpen; ⇆ behalen; ⇆ benemen; ⇆ beroven van; ⇆ beschouwen; ⇆ bezetten; ⇆ bezorgen; ⇆ brengen; ⇆ buitmaken; ⇆ doen; ⇆ drinken; ⇆ erover doen; ⇆ gebruiken; ⇆ geven; ⇆ halen; ⇆ houden; ⇆ in behandeling nemen; ⇆ in beslag nemen; ⇆ incasseren; ⇆ innemen; ⇆ inslaan; ⇆ inwinnen; ⇆ kieken; ⇆ kosten; ⇆ krijgen; ⇆ leiden; ⇆ maken; ⇆ meenemen; ⇆ nemen; ⇆ noteren; ⇆ nuttigen; ⇆ ontvangen; ⇆ ontvangst; ⇆ opdoen; ⇆ opname; ⇆ opnemen; ⇆ opschrijven; ⇆ opvatten; ⇆ opvolgen; ⇆ overbrengen; ⇆ overnemen; ⇆ pakken; ⇆ recette; ⇆ slaan; ⇆ snappen; ⇆ springen over; ⇆ succes hebben; ⇆ te baat nemen; ⇆ tot zich nemen; ⇆ vangen; ⇆ vangst; ⇆ vatten; ⇆ veroveren; ⇆ voeren; ⇆ volgen; ⇆ waarnemen; ⇆ zich schikken; ⇆ … in slaan |
time | ⇆ dateren; ⇆ de duur bepalen van; ⇆ de maat aangeven bij; ⇆ de maat slaan; ⇆ de maat slaan bij; ⇆ de tijd bepalen van; ⇆ de tijd opnemen; ⇆ het ogenblik kiezen voor; ⇆ keer; ⇆ klokken; ⇆ maal; ⇆ maat; ⇆ poos; ⇆ reis; ⇆ stond; ⇆ tempo; ⇆ termijn; ⇆ tijd; ⇆ tijdmaat; ⇆ tijdstip; ⇆ timen; ⇆ uitmikken |