Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord uitspreken

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(uitdrukken; vellen)
🔗 Hij kent de naam van hun god, die niet mag worden uitgesproken.
(betuigen; uitdrukken; uiten)
🔗 Een meerderheid in de Tweede Kamer heeft uitgesproken dat de leus „From the river to the sea, Palestine will be free” een oproep tot geweld is.
ineffable
;
inexpressible
;
unspeakable
inexpressibly
;
ineffably
;
unspeakably
neesprimeble
🔗 Ge verveelt mij onuitsprekelijk.
(praten);
🔗 De burgemeester wil je spreken.
(praten)
🔗 Maar ik kon niet spreken.
(zeggen)
🔗 „Ge gaat te ver”, sprak de markies.
(praten)
🔗 Op een winterse dag met Regin over zijn toekomst sprekend, vroeg Sigurd: „Welke daden worden van mij verwacht?”
(apert; duidelijk; kennelijk; klaarblijkelijk)
🔗 Zo geldt de uitgesproken duidelijkheid van die tekens blijkbaar ook alleen ons.
(duidelijk);
🔗 Ze had heel uitgesproken indeeën omtrent de manier waarop haar zoon opgevoed diende te worden.

NederlandsEngels
uitspreken deliver; emit; enounce; enunciate; express; finish; give mouth to; pass; pronounce; pronouncing; sound; speak; utter; vocalize
een vonnis uitspreken pronounce a verdict; give a verdict
iemand laten uitspreken let somebody have his say; let somebody say his say; hear somebody out; let somebody finish
onuitsprekelijk beyond expression; ineffable; inexpressible; past expression; unspeakable; unutterable
spreken converse; discourse; speak; talk; see; say
uitgesproken avowedly; pronounced; right‐down; vocal; downright; avowed; obvious; frankly