Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord student travel pass
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(overhaul; overtake) | ||
; | ||
(pass by; pass through; blow over) | ||
🔗 Five minutes passed. | ||
(spend; get through) | ||
(pass by; bypass; overshoot; overtake) | ; ; ; ; | |
(overhaul; overtake; go past) | ; ; ; | |
(convey; hand; hand over; assign; deliver; transmit; transfer; turn over) | ; ; ; ; | |
(ID) | ; | |
; | ||
(cross; cover) | ||
(go through) | ; | |
trapasigi | ||
(promulgate) | ||
🔗 Estonia’s parliament passed on Tuesday a law legalizing same‐sex marriage, becoming the first ex‐Soviet country to do so. | ||
🔗 We shall draw the student’s attention to some of these etymological connections, especially in the first few lessons, whenever it seems likely to help in memorizing. | ||
(undergraduate; male student) | ||
(pupil; scholar; schoolboy; schoolchild) | ||
🔗 I knew many of these students. | ||
(go; ride; drive) | ; | |
🔗 Willem‐Alexander, who has a private villa in southern Greece, travelled by government jet, ANP reported. | ||
(journey; voyage; trek) | ||
🔗 As it stands, Russians can travel visa‐free to only 87 countries. | ||
; gaan langs ; | ||
🔗 It was late in the afternoon when they left the mountainous region behind and travelled an undulating and sinuous trail over a broad expanse of rolling grassland. |
Engels | Nederlands |
---|---|
student travel pass | ⇆ studentenkaart |
pass | ⇆ aangenomen worden; ⇆ aangeven; ⇆ aannemen; ⇆ aanreiken; ⇆ aanspelen; ⇆ afspelen; ⇆ bergpas; ⇆ doorbrengen; ⇆ doorgaan; ⇆ doorgang; ⇆ doorgeven; ⇆ doorlaten; ⇆ dóórvaren; ⇆ een pass geven; ⇆ erdoor komen; ⇆ erdoor laten; ⇆ ermee door kunnen; ⇆ gang; ⇆ geven; ⇆ gewisseld worden; ⇆ goedkeuren; ⇆ halen; ⇆ handbeweging; ⇆ heengaan; ⇆ inhalen; ⇆ langsgaan; ⇆ laten passeren; ⇆ met goed gevolg afleggen; ⇆ omgaan; ⇆ overgaan; ⇆ overgeven; ⇆ overreiken; ⇆ overslaan; ⇆ oversteken; ⇆ pas; ⇆ pasje; ⇆ pass; ⇆ passen; ⇆ passeren; ⇆ permissiebiljet; ⇆ perskaart; ⇆ reispas; ⇆ slaan; ⇆ slagen; ⇆ slagen voor; ⇆ slijten; ⇆ stand van zaken; ⇆ stemmen; ⇆ strijken met; ⇆ te boven gaan; ⇆ toegangsbewijs; ⇆ toelaten; ⇆ toestand; ⇆ uitgeven; ⇆ uitspreken; ⇆ uitval; ⇆ vellen; ⇆ vererven; ⇆ verlofpas; ⇆ verlopen; ⇆ voor zijn examen slagen; ⇆ voorbijgaan; ⇆ voorbijkomen; ⇆ voorbijlopen; ⇆ voorbijrijden; ⇆ voorbijtrekken; ⇆ voorbijvaren; ⇆ voortschrijden; ⇆ voorvallen; ⇆ vrijbiljet; ⇆ óvertrekken |
student | ⇆ beoefenaar; ⇆ beursaal; ⇆ leerling; ⇆ pupil; ⇆ scholier; ⇆ student; ⇆ studente |
travel | ⇆ afleggen; ⇆ afreizen; ⇆ bereizen; ⇆ dóórtrekken; ⇆ gaan; ⇆ heen en weer gaan; ⇆ lopen; ⇆ op en neer gaan; ⇆ reis; ⇆ reisbeschrijving; ⇆ reizen; ⇆ rijden; ⇆ slag; ⇆ zich bewegen; ⇆ zich verplaatsen; ⇆ zich voortplanten |