English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word rail

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
rail
rail
(water‐rail)
rail in
(fence in; fence off; rail off)
rail off
(fence in; fence off; rail in)
(railway strike);
🔗 Rail strikes in the UK aren’t uncommon, but the current “chaotic state” is exceptional, he says.
derail
(corn‐crake)
(railway); ;
🔗 There’s no railroad within two hundred miles.
; ;

EnglishDutch
rail dwarsbalk; hek; lat; leuning; omrasteren; rail; rasterwerk; reling; schelden; schimpen; slagboom; smalen; spoorstaaf; staaf; stang
by rail met het spoor; per spoor
communion rail communiebank
communion rails communiebank
get off the rails het mis hebben; in de war zijn; ontsporen; zich vergissen
go by rail met de trein gaan; sporen
go off the rails het mis hebben; in de war zijn; ontsporen; zich vergissen
picture rail kroonlijst
rail against schelden op
rail at schelden op; smalen op
rail in afrasteren; omrasteren
rail off afrasteren
rail strike spoorstaking; spoorwegstaking
rail upon schelden op
towel rail handdoekenrek; handdoekenrekje; handdoekrekje
travel by rail sporen
curtain‐rail gordijnrail
derail doen ontsporen; ontsporen
guard‐rail leuning; vangrail
handrail leuning; trapleuning
landrail kwartelkoning; spriet
monorail monorail
picture‐rail schilderijrail
railage spoorkosten; spoorvracht
rail‐connection spoorverbinding
railroad erdoor drukken; per spoor vervoeren; per spoor verzenden; spoor; spoorbaan; spoorweg
rails reling; spoor; verschansing
railway spoor; spoorbaan; spoorweg
safety‐rail vangrail