Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word sporen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(aanporren; aanvuren; prikkelen; stimuleren)
(aanmanen)
🔗 Nadat hij de verkiezingen had verloren, zou Trump zijn aanhangers hebben aangespoord tot een opstand.
(aanvuren; aanwakkeren; opwekken; opzetten);
spur on
; ;
🔗 „Vertel me alles”, spoorde hij haar aan.
(speuren)
spuri
🔗 We zullen hem niet hoeven op te sporen.
(spoorweg; spoorbaan)
spur
🔗 Men had geen spoor van de moordenaar kunnen vinden.
(afdruk)
🔗 De sporen van de wielen vertelden hem het verhaal van het ongeluk.
(spore)
spore
spur
🔗 De trompetten schalden, de lansen van de ridders daalden, de sporen drongen in de flanken van de paarden en de voorste gelederen van beide partijen stormden elkaar tegemoet en troffen elkaar midden in het strijdperk met een geraas dat een mijl in de omtrek te horen was.
(baan)
track
🔗 Er zijn maar twee van de vier sporen beschikbaar.
spur
(karrespoor; wagenspoor)
🔗 Een tweede spoor voerde zuidwaarts door een pas tussen de heuvels, een derde zwenkte naar het noordoosten.
🔗 Er gebeuren geregeld ongelukken op het Pakistaanse spoor.

DutchEnglish
sporen go by rail; go by train; run in alignment; spur; track; travel by rail; travel by train
aansporen arouse; excite; exhort; goad; hurry up; incite; instigate; prick; prompt; stimulate; spur; spur on; urge; urge on
nasporen investigate; trace; track; tracing
opsporen detect; ferret out; find out; hunt down; hunt out; hunt up; track; run down; seek out; trace; trace out; track down
spoor slot; breath; hint; mark; print; railroad; railway; calk; spoor; spore; trace; track; trail; vestige; wake; spur; rut; scent; shadow; tack; footmark; prick; rails; gauge