English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word race‐track

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
race‐track
(course; race‐course; running track; track; runway)
;
race
(run; dash; speed; sprint; stampede)
race
(breed; stock; strain)
race
vetkuri
race
(clan; ethnic group; tribe; family; kin; kind; people; stock)
; ;
race
;
wedloop
race
;
wedloop
;
wedren
track
(course; race‐course; running track; race‐track; runway)
track
(course)
;
track
(path; pathway; trail)

EnglishDutch
race‐track racebaan; raceterrein; renbaan
cycle race‐track velodroom
race afkomst; doorslaan; gemberwortel; geslacht; harddraven; jagen; jakkeren; laten lopen; loop; race; racen; racen met; ras; ren; rennen; sjezen; snellen; stam; vliegen; volksstam; wedloop; wedlopen; wedren; wedstrijd
track baan; naspeuren; nasporen; nummer; opsporen; pad; piste; slepen; speuren; spoor; spoorlijn; sporen; voetspoor; volgen; wagenspoor; weg