Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word jagen
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
; hurry ; | ||
🔗 Op dat moment werd zijn draagkoets ingehaald door een zware sportwagen die met grote snelheid over de besneeuwde weg joeg. | ||
(jacht maken op; jagen op) | ; | |
🔗 Onderweg jaagde hij. | ||
(ijlen; snellen; stuiven) | ||
🔗 Een koude wind joeg van de besneeuwde toppen door hun kleren heen. | ||
(jacht; jachtpartij) | hunting | |
🔗 Je bedoelt dat het jagen daar ook niet veel oplevert? | ||
(najagen) | ; hunt for | ĉaskuri |
🔗 Ze joegen ons over de vlakte achterna en verbrijzelden onze schedels als eieren. | ||
(jacht maken op; jagen; jagen op) | ; | |
🔗 Secundaire schade ontstaat als dieren die emelten bejagen, zoals vogels en mollen, bij de jacht op emelten het gazon omploegen. | ||
(opgewonden) | ||
restless ; ; turbulent ; unsettled | ||
🔗 Waar ligt dat jacht toch? | ||
(jachtpartij; jagen) | hunting | |
🔗 Misschien kon de jacht mij afleiden. | ||
🔗 Een wilde jacht ontstond. | ||
(nastreven) | ; hunt after ; hunt for ; | alceli |
(nastreven) | aspire ; aspire to ; hope for | |
(achtervolgen; nazetten; nazitten; achternazitten; achternazetten; aanzitten achter) | ; | |
🔗 Mijn mensen zullen ze een voor een najagen en in stukken hakken. | ||
; hunt for | ĉaskuri | |
(uiteendrijven; verspreiden; verstrooien) | ||
(uitdrijven) | banish ; drive out ; expel ; | elpeli |
(uitdrijven; verdrijven; wegjagen) | chase away ; ; expel | |
🔗 Hun vijanden waren verjaagd en kwamen niet meer terug. | ||
(afschrikken) | fortimigi | |
(uitdrijven; verdrijven; verjagen) | ; expel | |
🔗 De ziener heeft rampen voorspeld als hij weggejaagd zou worden. |
Dutch | English |
---|---|
jagen | career; chase; chivy; civvy; course; drive; gun; hunt; hunting; hurry on; race; rush; scud; send; shoot; sweep; tear |
erdoor jagen | blow; blue; go through; rush through; run through |
hen tegen elkaar in het harnas jagen | set them by the ears |
iemand de dood in jagen | send somebody to his death |
iemand de stuipen op het lijf jagen | frighten somebody to death; frighten the life out of somebody; frighten the wits out of somebody; scare the hell out of somebody; scare the living daylights out of somebody; give somebody a fright; give somebody a turn; give somebody a fit |
iemand het land op jagen | give somebody the hump; rile somebody |
iemand in het harnas jagen | put somebody’s back up; set somebody against oneself |
iemand op de kast jagen | rile somebody; bait somebody; tease somebody |
iemand op kosten jagen | put somebody to expense |
iemand tegen zich in het harnas jagen | put somebody’s back up; set somebody against oneself |
jagen naar | hunt after |
over de kling jagen | put the sword over; put to the sword |
zich een kogel door het hoofd jagen | put a bullet through one’s head; blow out one’s brains |
aanjagen | supercharge |
afjagen | hunt; sweep |
gejaag | driving; hurrying; hunting |
gejaagd | in a lather; hurried; agitated; nervous |
gejacht | hurry‐scurry; hustle; scurry; hurry; hurrying; hustling |
jacht | blood sport; chase; drift; hunt; hunting; pursuit; yacht; sport; scurry; shoot; shooting |
najagen | chase; chivy; civvy; course; covet after; give chase to; hunt; hunt for; pursue; hunt after |
opeenjagen | drive together |
opjagen | dislodge; disturb; drive up; hunt away; put up; raise; spring; rouse; run up; start; flush; force up; send up; force |
terugjagen | drive back |
uiteenjagen | disperse; dispersion; scatter |
uitjagen | ferret out |
verjagen | cast out; dislodge; dispel; drive away; drive out; flush; frighten away; frighten off; roust; chase away; shoo away; expel |
voortjagen | career; hurry on; hustle; rush; rush on; scud; tear along |
wegjagen | drive away; expel; expulsion; hound out; hunt away; scare away; scare off; shoo away; shoo; turn away |