English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word go‐slow
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
🔗 He looked over his shoulder, then went to the back wall. | ||
(ride; travel; drive) | ||
(be going to; will; shall) | <futura helpverbo> | |
(wend) | ||
🔗 Where do we go to now? | ||
; | ||
🔗 The first is too slow. | ||
(deliberate; lagging; tardy) | treuzelachtig | malrapidema |
🔗 Kerlin slowed the rotor. | ||
vaart minderen | malrapidiĝi |
English | Dutch |
---|---|
go‐slow | ⇆ langzaam‐aan‐actie |
go | ⇆ aanval; ⇆ afgaan; ⇆ aflopen; ⇆ behoren; ⇆ beurt; ⇆ bezwijken; ⇆ blijven; ⇆ doodgaan; ⇆ elan; ⇆ eraan moeten geloven; ⇆ fut; ⇆ gaan; ⇆ gang; ⇆ gangbaar zijn; ⇆ heengaan; ⇆ horen; ⇆ hup; ⇆ keer; ⇆ lopen; ⇆ luiden; ⇆ mode; ⇆ opraken; ⇆ opstappen; ⇆ overgaan; ⇆ poging; ⇆ reiken; ⇆ stuk gaan; ⇆ thuishoren; ⇆ tijgen; ⇆ trekken; ⇆ uitvallen; ⇆ vaart; ⇆ verdwijnen; ⇆ verstrijken; ⇆ wegraken; ⇆ worden; ⇆ zich voltrekken; ⇆ zijn |
slow | ⇆ achter; ⇆ afremmen; ⇆ de snelheid verminderen van; ⇆ langzaam; ⇆ langzaam werkend; ⇆ langzamer laten lopen; ⇆ lijzig; ⇆ loom; ⇆ onbevattelijk; ⇆ saai; ⇆ sloom; ⇆ traag; ⇆ vaart minderen; ⇆ vaart verminderen; ⇆ verlangzamen; ⇆ vertragen; ⇆ vervelend |