Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word suikergoed

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(wel); ;
🔗 Bekijk deze foto’s eens goed.
(bezitting; landgoed);
🔗 „Mag ik vragen”, zeide ik, „of dit goed niet toebehoort aan de heer Blaek van Amsterdam?”
(okee; in orde); ; ;
🔗 Het is een goed boek.
(goede)
(juist; zuiver);
(akkoord; in orde; okee)
konsentite
(bezit; bezitting; eigendom)
possession
;
property
🔗 Iedere dag riskeren ze hun leven om het leven en goed van anderen te beschermen.
(kledij; kleding; kleren)
(juist); ;
🔗 Dan heb ik een beter voorstel.
🔗 Je hebt dus een goed paard nodig.
🔗 Zij gaf ons suiker en tilde toen het dienblad op.
(diabetes; suikerziekte)
🔗 De dokter zegt dat ik suiker heb, dat mijn alvleesklier naar de knoppen is en dat mijn lever ook vol met gaten zit.

DutchEnglish
suikergoed candy; comfit; confect; confection; confectionery; sweetmeats
goed aright; asset; blue‐chip; chattel; commodity; correct; effects; estate; fine; fitly; gear; good; kind; kindly; okay; proper; properly; property; well; right; all right; rightly; sound; ware; strong; stuff; things; goodly; round; full; clothes; luggage; wares; goods; possession; material; wear
suiker sugar; diabetes