English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word oblige
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(compel; force; constrain; necessitate; require) | ; | |
aan zich verplichten | ŝuldigi | |
(deign; be so good as to; appease) | ; welwillend zijn | |
obligation (duty) | ; | |
🔗 There is no legal obligation to be reverent towards any religion. | ||
obligation (debt) | ||
obligatory (compulsory; binding; mandatory; required; requisite) | ; | |
obliging (ready; willing) | ; | servopreta |
obliging | ; | servema |
obliging | ; | servema |
English | Dutch |
---|---|
oblige | ⇆ aan zich verplichten; ⇆ binden; ⇆ een gunst bewijzen; ⇆ gerieven; ⇆ noodzaken; ⇆ van dienst zijn; ⇆ verbinden; ⇆ verplichten |
noblesse oblige | ⇆ noblesse oblige |
oblige me by | ⇆ wees zo goed te |
disoblige | ⇆ overlast aandoen; ⇆ voor het hoofd stoten; ⇆ weigeren van dienst te zijn |
obligation | ⇆ gehoudenheid; ⇆ plicht; ⇆ verband; ⇆ verbintenis; ⇆ verplichting |
obligatory | ⇆ bindend; ⇆ obligaat; ⇆ verplicht |
obliging | ⇆ behulpzaam; ⇆ bereidvaardig; ⇆ bereidwillig; ⇆ dienstvaardig; ⇆ dienstwillig; ⇆ gedienstig; ⇆ inschikkelijk; ⇆ minzaam; ⇆ tegemoetkomend; ⇆ toeschietelijk; ⇆ verplichtend; ⇆ voorkómend |