English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word homely
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
homely (uncomely) | nebela | |
homely (unadorned; unvarnished) | ; | senornama |
; ; | ||
🔗 Anyway, that’s why we’re going home. | ||
tehuis ; | ||
🔗 But since leaving home he had seen too many stories walking in the flesh ever to be so sure again. | ||
(domestic) |
English | Dutch |
---|---|
homely | ⇆ alledaags; ⇆ eenvoudig; ⇆ gelijkvloers; ⇆ gewoon; ⇆ huiselijk; ⇆ lelijk |
home | ⇆ asiel; ⇆ binnenlands; ⇆ gezin; ⇆ honk; ⇆ huis; ⇆ huiselijk; ⇆ huisgezin; ⇆ huishouden; ⇆ huislijk; ⇆ huistoe; ⇆ huisvesten; ⇆ huiswaarts; ⇆ huis‐; ⇆ inheems; ⇆ inlands; ⇆ inrichting; ⇆ land; ⇆ naar de finish; ⇆ naar het doel; ⇆ naar huis; ⇆ naar huis vliegen; ⇆ raak; ⇆ tehuis; ⇆ thuis; ⇆ thuis‐; ⇆ vaderland; ⇆ vast; ⇆ verblijf; ⇆ woonstede; ⇆ zenuwinrichting |
homeliness | ⇆ alledaagsheid; ⇆ eenvoud; ⇆ eenvoudigheid; ⇆ huiselijkheid; ⇆ lelijkheid |