Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word tanen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(afnemen; verflauwen; verminderen)
decrease
;
diminish
; ; ; ; ;
🔗 Eerlijk gezegd zat ze nogal in de zorgen, want haar toverkracht was al jaren aan het tanen.
(bleek worden; verbleken; verschieten);
pale
paliĝi
(leerlooien; looien)
tan
bistre brown
🔗 De visser, een getaande oude man met stalen ringen in zijn oren, wees zwijgend.

DutchEnglish
tanen be on the decline; dim; fade; pale; tan; tarnish; wane
getaand tawny; swart; swarthy; tanned