Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word kap

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(muts); ;
(dak; overkapping)
(bedekking; kaft; omslag);
gaiter
;
legging
bonnethead shark
;
shovelhead
ŝovelila maleŝarko
(accent circonflexe; circumflex; dakje)
circumflex
; ;
(cape)
;
(hakken; houwen);
🔗 Het dak van de kelder was gewelfd en bestond uit ruw gekapte stenen.
(abat‐jour)
bonnet
🔗 Hij boog zich over de motorkap van zijn auto, die voor het hotel stond.

DutchEnglish
kap awning; bonnet; cab; calash; canopy; cap; cape; coif; cope; coping; cover; cowl; cowling; hood; roof; roofing; shade; top; wimple
gelijke monniken, gelijke kappen what is sauce for the goose is sauce for the gander
afzuigkap extractor fan; hood
beenkap gaiter; legging
bekapping roofing
droogkap electric hair‐drier
ijskap ice cap; ice sheet; ice mantle
kaphamerhaai bonnethead shark; shovelhead
kapje circumflex; little cap; heel; crusty end
kapmantel dressing‐jacket
kapmeeuw black‐headed gull
kappen chop; cut; lop; slash; cut down; fell; dress; dress the hair
kapstok coat‐rack; hat‐rack; hat‐stand; peg; rack; row of pegs; hall stand
lampekap lamp‐shade
motorkap bonnet; hood; engine‐bonnet; cowling; cowl
narrenkap fool’s cap; cap and bells
overkappen roof in
schoorsteenkap cowl; hood; chimney‐cap