Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word gever

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(donateur; schenker)
donor
🔗 De goede gevers die hun gulheid liever geheimhouden, zijn in het nadeel.
informer
(verslaggever; reporter)
rapporteur
(bloeddonor)
;
impart
; ; ; ; ;
🔗 Gij gaaft het al.
(aangeven; verlenen; uitbrengen)
🔗 Geef me vijf minuten.
🔗 Hoeveel geef je voor deze jas?
(toebrengen)
🔗 Waar kan ik een feest geven?
(opbrengen; bieden);
🔗 De hemel geve dat het zo is.
(opleveren)
🔗 Het gras op de weide verdorde en de koe gaf geen melk.
🔗 De meeste prikken kunnen de eerste 2 dagen koorts geven.
(schenken)
🔗 Hadden ze hem de taak gegeven ons te vertellen wanneer we zouden vertrekken?
(mentor)
counsellor
;
🔗 Jij bent mijn raadgever, niet?
(berichtgever; reporter)
rapporteur
🔗 Toen, nadat de laatste verslaggever was verdwenen, draaide de kleine man zich om en begon hij naar het huis terug te lopen met een stevige pas.
(reporter)
journalist
🔗 Omdat we allemaal in hetzelfde vak zitten, kenden de meeste verslaggevers mij wel.

DutchEnglish
gever dealer; donor; giver; presenter
berichtgever reporter
bloedgever blood donor
fooiengever tipper
geefster giver; donor; female giver
geven afford; allow; bestow; catch; convey; deal; deliver; emit; fetch; give; give forth; give out; giving; hit; impart; mete out; pass; present; put; put on; render; return; spare; yield; run; take; make a present of; present with; produce; hand; volunteer
hypotheekgever mortgager
lastgever constituent; principal
naamgever namer
opdrachtgever client; customer
pandgever pawner; pledger
raadgever counsel; counsellor; mentor; advisor
tipgever fink; informer; tipster
verslaggever commentator; reporter