Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word geluid

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(gerucht; klank);
🔗 Dat vreemde geluid was te veel voor heer Ollie.
noiseless
;
🔗 Ja, het was een geluidloze worsteling.
🔗 Dit alles was in nog geen vijf minuten geluidloos volbracht.
audio tape
sound barrier
sound file
(akoestiek)
(fonometer)
phonometer
(volume)
noise barrier
kontraŭsona bariero
(aflopen; beieren; galmen)
peal
; ; ; ;
🔗 Op dat moment luidde de bel aan de hoofdpoort.
(aanbellen; bellen; schellen)
🔗 Bij het binnenvaren van de boot zullen de kerkklokken geluid worden.
🔗 Hoe luidt de wet van Ohm?
schuringsgeluid
fricative

DutchEnglish
geluid noise; ring; sound; sound track; voice
achtergrondgeluid background noise
bijgeluid accompanying noise; background noise
geluiddempend sound‐deadening
geluiddemper muffler; sordino; silencer; mute; sordine
geluiddicht sound‐proof
geluidgevend sounding
geluidloos soundless
geluidsapparatuur sound equipment
geluidsband audiotape; sound track; tape; recording tape
geluidsbarrière sound barrier; sonic barrier
geluidsbestand sound file
geluidsbron sound source
geluidseffect sound effect
geluidsfilm sound‐film; sound picture
geluidsgolf sound wave
geluidsinstallatie public‐address system; sound equipment
geluidsisolatie sound‐proofing; sound insulation; sound isolation
geluidsleer acoustics
geluidsniveau noise level
geluidsopname sound recording
geluidssignaal sound signal
geluidssnelheid sonic speed; speed of sound
geluidssterkte volume
geluidstrilling sound vibration
geluidsversterker sound amplifier
geluidswal noise barrier
keelgeluid guttural sound; guttural
luiden chime; clang; clank; go; knoll; read; ring; sound; toll; run; peal
neusgeluid nasal sound
schuringsgeluid fricative; spirant
spraakgeluid speech‐sound
stemgeluid voice
wangeluid dissonance; cacophony