Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word aanrekenen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Misschien zou God hem dat als een verdienste aanrekenen.
(toerekenen; toeschrijven)
attribute
;
🔗 Zij rekenden hem immers persoonlijk de financiële problemen aan waarin Italië verkeert.
(cijferen)
ciferi
🔗 Je kunt er niet nog eens op rekenen.

DutchEnglish
aanrekenen attribute; count; credit
iemand iets aanrekenen blame somebody for something; hold something against somebody
zich iets als een eer aanrekenen take credit to oneself for something
rekenen calculate; cipher; compute; count; number; rate; reckon; do sums; charge