Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word aanbouw
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(aanbouwsel; uitbouw) | ||
🔗 De brand brak iets voor negen uur uit in een aanbouw van het pand aan de Ambachtstraat. | ||
(aanleggen; optrekken) | ; | |
🔗 Wie heeft die oude steden gebouwd? | ||
(timmeren) | ||
🔗 Dat is de plaats waar ik de jonk aan het bouwen ben. | ||
(construeren) |
Dutch | English |
---|---|
aanbouw | ⇆ annex; ⇆ building; ⇆ extension; ⇆ growing |
in aanbouw | ⇆ in course of construction; ⇆ in the process of construction; ⇆ under construction |
aanbouwen | ⇆ add; ⇆ add on; ⇆ build; ⇆ build onto; ⇆ grow |
aanbouwkeuken | ⇆ fitted kitchen |
bouwen | ⇆ build; ⇆ construct; ⇆ cultivate; ⇆ culture; ⇆ erect; ⇆ fabricate; ⇆ frame; ⇆ grow; ⇆ put up; ⇆ raise; ⇆ rear; ⇆ throw |