Diccionario neerlandés–español

Traducción española de la palabra neerlandesa vallen

neerlandés → español
  
neerlandésespañol (traducido indirectamente)esperanto
(afvallen; flikkeren; neervallen)
caer
🔗 Het mes liet ik vallen.
(interrumperen; onderbreken)
interrumpir
🔗 Waarom viel je me steeds in de rede?
(inslapen; gaan slapen)
adormecer
;
dormirse
🔗 En hierna viel hij werkelijk in slaap.
vallen op
incidir
acometer
;
atacar
(aangrijpen; aanpakken; attaqueren)
agredir
;
atacar
🔗 Hoorde je bij de bandieten die ons aanvielen?
(afvallig worden)
apostatar
apostatiĝi
(uitvallen)
caerse
;
desprenderse
(flikkeren; neervallen; vallen)
caer
(ontrouw worden)
desertar
(vermageren)
adelgazar
(gebeuren; geschieden; omgaan; passeren; plaatsgrijpen; voorvallen; zich toedragen; vóórkomen)
acontecer
; ;
realizarse
;
tener lugar
🔗 En zo geviel het dat elf dagen na de ondergang van de stad het hoofd van hun leger de rotspoort aan het einde van het meer doortrok en de onherbergzame landen binnenreed.
invadir
🔗 De duisternis was nog niet ingevallen toen Tom al fluitende zijn weg vervolgde.
(vervangen; waarnemen)
reemplazar
;
substituir
🔗 Maar ik weet zeker dat je ons graag uit de brand haalt en voor hem invalt.
coincidir
🔗 Is het dan niet redelijk te veronderstellen dat zijn programma zal samenvallen met het mijne?
(lawine)
alud
;
avalancha
🔗 In de Franse Alpen zijn een onderofficier en drie soldaten van een detachement der genie op de Col du Partaillon door een sneeuwval bedolven en om het leven gekomen.
toevallen
epilepsia
desistir
;
renunciar
(afvallen)
caerse
;
desprenderse
valbijl
(guillotine)
guillotina
valdeur
rastrillo
(parachute)
paracaídas
🔗 Tom Poes bond heer Ollie snel de riemen van het valscherm om.
aceleración de la gravedad
(in verval raken)
envejecer
suspendido
nuligita
pagadero
pagebla
(bouwvallig)
caduco
;
ruinoso
ruina
🔗 In plaats van de vervallen toren die hij zich herinnerde, rees er een fraai kasteel met hoge torens uit de nevels op.
(gebeuren; geschieden; gevallen; omgaan; optreden; passeren; plaatsgrijpen; zich voordoen; zich toedragen; vóórkomen)
acontecer
; ;
realizarse
;
tener lugar
🔗 Dit alles viel voor in de derde week van Barees leven.