Información sobre la palabra verblijven (neerlandés → Esperanto: resti)

Sinónimos: blijven, rusten, toeven, zich ophouden

Categoría gramaticalverbo

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) verblijf(ik) verbleef
(jij) verblijft(jij) verbleef
(hij) verblijft(hij) verbleef
(wij) verblijven(wij) verbleven
(jullie) verblijven(jullie) verbleven
(gij) verblijft(gij) verbleeft
(zij) verblijven(zij) verbleven
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) verblijve(dat ik) verbleve
(dat jij) verblijve(dat jij) verbleve
(dat hij) verblijve(dat hij) verbleve
(dat wij) verblijven(dat wij) verbleven
(dat jullie) verblijven(dat jullie) verbleven
(dat gij) verblijvet(dat gij) verblevet
(dat zij) verblijven(dat zij) verbleven
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
verblijfverblijft
Participios
Participio presenteParticipio pasado
verblijvend, verblijvende(hebben) verbleven

Traducciones

afrikáansbly
alemánbleiben; übrigbleiben; sich aufhalten; ruhen
bajo sajónblyven
catalánquedar; restar; romandre
danésforblive
españolpermanecer; quedarse
esperantoresti
feroéssteðga; vera eftir; verða verandi
finésjäädä
francésrester
frisón de Saterlandblieuwe; uurblieuwe
frisón occidentalbliuwe
gaélico escocésfan; fuirich
galésaros
inglésremain; stay; abide
inglés antiguobelifan; ætsittan
italianorestare; rimanere; stare
latínmanere
luxemburguésbleiwen
malayomenginap
noruegobli
papiamentokeda
polacozostawać
portuguésficar; permanecer; restar
rumanorămâne; sta
rusoоставаться; остаться
sranan tongofika; tan
suajili‐kaa
suecoförbli; förbliva; stanna
tailandésเหลือ; อยู่; อาศัย; อาศัยอยู่