Synonyms: karakteriseren, kenmerken, tekenen, typeren, kentekenen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /bəˈsxrɛi̯və(n)/ |
---|
Hyphenation | be·schrij·ven |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) beschrijf | (ik) beschreef |
(jij) beschrijft | (jij) beschreef |
(hij) beschrijft | (hij) beschreef |
(wij) beschrijven | (wij) beschreven |
(jullie) beschrijven | (jullie) beschreven |
(gij) beschrijft | (gij) beschreeft |
(zij) beschrijven | (zij) beschreven |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) beschrijve | (dat ik) beschreve |
(dat jij) beschrijve | (dat jij) beschreve |
(dat hij) beschrijve | (dat hij) beschreve |
(dat wij) beschrijven | (dat wij) beschreven |
(dat jullie) beschrijven | (dat jullie) beschreven |
(dat gij) beschrijvet | (dat gij) beschrevet |
(dat zij) beschrijven | (dat zij) beschreven |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
beschrijf | beschrijft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
beschrijvend, beschrijvende | (hebben) beschreven |