Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord pay a call
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(dub; name; term) | ; uitmaken voor ; | |
(summon) | ||
(appeal to; invoke; hail; summon) | ; | |
🔗 The keyword `s`private`s` indicates that these values can only be called by methods of this class. | ||
(appeal; summoning; summons) | ; | |
(cry; shout) | ||
(convoke; convene; summon) | kunvoki | |
(parade; roll‐call; summoning; summons) | ||
(visit) | ; | |
(name) | ||
🔗 I am not called Cugel the Clever for nothing. | ||
(label; label as) | ; | |
🔗 You may remember I got criticized for calling Putin a war criminal. | ||
(phone; give a call) | ; | |
(ring; telephone; call up; give a ring; phone up; ring up; give a call) | ektelefoni al | |
(cry; shout) | ||
🔗 “There’s a cyclone coming, Em”, he called to his wife. | ||
(ante up) | ; | |
🔗 But he never paid his creditors a penny. | ||
(salary; wage; wages; remuneration; stipend) | ; ; ; ; traktement | |
; | salajri | |
pagegi | ||
(sou; halfpenny) | ||
; | ||
🔗 Have you paid him for it? | ||
(pay for) | ; | |
🔗 I’ll pay any price in my power if you help him. | ||
🔗 If you do not like it, you need not pay. |
Engels | Nederlands |
---|---|
pay a call | ⇆ een visite maken |
call | ⇆ aanlopen; ⇆ aanmaning; ⇆ aanroepen; ⇆ afkondigen; ⇆ afroepen; ⇆ annonceren; ⇆ appél; ⇆ balderen; ⇆ beleggen; ⇆ bellen; ⇆ benoemen; ⇆ beroep; ⇆ beroepen; ⇆ bezoek; ⇆ bieden; ⇆ bijeenroepen; ⇆ een bezoek afleggen; ⇆ fluitje; ⇆ geroep; ⇆ gesprek; ⇆ heten; ⇆ inroepen; ⇆ invite; ⇆ inviteren; ⇆ komen; ⇆ lokfluitje; ⇆ lokstem; ⇆ noemen; ⇆ opbellen; ⇆ oproep; ⇆ oproepen; ⇆ oproeping; ⇆ optie; ⇆ roep; ⇆ roepen; ⇆ roeping; ⇆ roepstem; ⇆ signaal; ⇆ stem; ⇆ telefoneren; ⇆ telefoongesprek; ⇆ telefoontje; ⇆ toeroepen; ⇆ uitmaken voor; ⇆ uitroepen; ⇆ uitschelden voor; ⇆ visite; ⇆ vraag; ⇆ waarschuwen |
pay | ⇆ aanzuiveren; ⇆ besteden; ⇆ betalen; ⇆ betaling; ⇆ betuigen; ⇆ bezoldigen; ⇆ bezoldiging; ⇆ de moeite lonen; ⇆ gage; ⇆ honoreren; ⇆ lonen; ⇆ loon; ⇆ opbrengen; ⇆ renderen; ⇆ salaris; ⇆ salariëren; ⇆ soldij; ⇆ traktement; ⇆ uitbetalen; ⇆ uitkeren; ⇆ vergelden; ⇆ vergoeden; ⇆ voldoen |