Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord in travelling trim
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
trim (fit out; garnish; bedeck; deck; decorate; embellish; furnish; accoutre) | ; | |
trim | ||
trim (adjust; put right; alter) | ; ; passend maken ; | |
trim (neat; orderly; spruce; tidy; uncluttered) | bonorda | |
trim | ; | tondeti |
trim (trimming; braid) | ; |
Engels | Nederlands |
---|---|
in travelling trim | ⇆ reisvaardig |
trim | ⇆ afsnuiten; ⇆ afzetten; ⇆ bijknippen; ⇆ bijschaven; ⇆ bijsnoeien; ⇆ de lading verdelen van; ⇆ garneren; ⇆ gelijkknippen; ⇆ gelijkschaven; ⇆ gelijksnoeien; ⇆ gesteldheid; ⇆ goed passend; ⇆ goed zittend; ⇆ in orde maken; ⇆ in vorm; ⇆ keurig; ⇆ knippen; ⇆ kostuum; ⇆ net; ⇆ netjes; ⇆ onder handen nemen; ⇆ opknappen; ⇆ opmaken; ⇆ opsmukken; ⇆ opzetten; ⇆ punten; ⇆ slank; ⇆ smukken; ⇆ stuwen; ⇆ tippen; ⇆ toerusting; ⇆ toestand; ⇆ tooi; ⇆ tremmen; ⇆ trimmen; ⇆ uitrusting; ⇆ zetten |