English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word weather

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 At least the weather seems to be warming.
(experience; live through; undergo); ; ;
European weather loach
(European weatherfish)
eŭropa kobitido
keep one’s weather eye open
;
een oog in het zeil houden
vokti
weather report
weerbericht
veterinformoj
weather‐beaten
(weathered)
verweerd
vetersignita
weathercock
(weathervane)
windvaan
;
windwijzer
weersverwachting
;
weersvoorspelling
weather‐glass
(barometer)

EnglishDutch
weather aan de lucht blootstellen; de loef afsteken; doorstaan; te boven komen; te boven zeilen; verweren; weder; weer
beastly weather beestenweer; hondeweer
be under the weather in de put zitten; zich niet lekker voelen
European weather loach grote modderkruiper; weeraal
feel under the weather zich niet lekker voelen
flying weather vliegweer
in all weathers bij elke weersgesteldheid; weer of geen weer
keep a weather eye on het oog houden op; in de gaten houden
keep one’s weather eye open een oog in het zeil houden; een oogje in het zeil houden; op elke eventualiteit voorbereid zijn
make bad weather slecht vooruitkomen; slecht weer treffen
make good weather goed vooruitkomen; goed weer treffen
make heavy weather of de grootste moeite hebben met; veel moeite hebben met; zich druk maken over; zwaar tillen aan
seasonable weather normaal weer voor de tijd van het jaar
under the weather in de put
weather chart weerkaart
weather forecaster weerman; weersvoorspeller
weather out the gale de storm doorstaan
weather permitting ijs en weder dienende
weather report weerbericht
weather station weerstation
weather the gale de storm doorstaan
weather vane windwijzer
weather‐beaten door het weer geteisterd; verweerd
weather‐board lekdorpel
weather‐bound door slecht weer opgehouden
weather‐bureau meteorologisch instituut
weathercock draaitol; vaantje; weerhaan
weather‐conditions weersgesteldheid
weather‐forecast weersverwachting; weersvoorspelling
weather‐glass barometer; weerglas
weather‐house weerhuisje
weathering afzaat; verwering; waterslag
weather‐man weerkundige; weerman
weather‐proof bestand tegen het weer
weatherproof tegen het weer bestand; waterdicht maken
weather‐prophet weerprofeet
weather‐side loefzij; loefzijde; windkant
weather‐strip tochtband; tochtlat; tochtstrip
weather‐wise ingewijd; weerkundig