English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word tie
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(necktie) | ; | |
(braid; fillet; string) | ||
(ligature; tie up) | ligfermi | |
(bind; join; tie up; associate; fasten; link; band; belay) | ; ; ; | |
🔗 How can I eat with my hands tied behind my back? | ||
(moor; fasten; tie on; attach; tether) | ; ; ; ; | |
; | ||
(sleeper) | ; ; | |
(connection; bond; link; linkage) | ||
🔗 Abramovič has denied having such ties. | ||
(dinner‐jacket; dinner suit) | ||
bola tie (bolo tie; bootlace tie; shoestring tie) | laĉa kravato | |
bolo tie (bootlace tie; shoestring tie) | laĉa kravato | |
bootlace tie (bolo tie; shoestring tie) | laĉa kravato | |
shoestring tie (bolo tie; bootlace tie) | laĉa kravato | |
tie up (ligature; tie) | ; | ligfermi |
tie up (bind; join; tie; associate; fasten; link; band; belay) | ; ; | |
tie up | ; | nodligi |
(dress coat; full evening dress; tails; full dress; dress‐suit) | ; | |
(tie) | ; | |
untie (unfasten) | ; ; |
English | Dutch |
---|---|
tie | ⇆ aanbinden; ⇆ aanmeren; ⇆ afbinden; ⇆ band; ⇆ bijeenbinden; ⇆ binden; ⇆ binding; ⇆ bontje; ⇆ boog; ⇆ das; ⇆ dichtbinden; ⇆ gelijkspel; ⇆ gelijk staan; ⇆ handenbinder; ⇆ knevelen; ⇆ knoop; ⇆ knopen; ⇆ meren; ⇆ onbesliste wedstrijd; ⇆ snoeren; ⇆ stilleggen; ⇆ strikken; ⇆ stropdas; ⇆ vastbinden; ⇆ vastknopen; ⇆ vastleggen; ⇆ vastmaken; ⇆ vaststrikken; ⇆ vastzetten; ⇆ verankeren; ⇆ verbinden; ⇆ verbinding; ⇆ verbindingsbalk; ⇆ zich laten binden |
bale tie | ⇆ bandijzer |
black tie | ⇆ avondkostuum |
bola tie | ⇆ veterdas |
bolo tie | ⇆ veterdas |
bootlace tie | ⇆ veterdas |
cup tie | ⇆ bekerwedstrijd; ⇆ cupwedstrijd |
end in a tie | ⇆ kamp blijven; ⇆ onbeslist blijven |
family tie | ⇆ familieband |
in white tie and tails | ⇆ in rok |
old school tie | ⇆ vriendjesnetwerk |
shoestring tie | ⇆ veterdas |
tie a knot | ⇆ een knoop leggen |
tie down | ⇆ binden; ⇆ vastbinden |
tie in with | ⇆ zich aansluiten bij |
tie of friendship | ⇆ vriendschapsband |
tie oneself | ⇆ zich binden |
tie oneself in knots | ⇆ zich in bochten wringen |
tie round | ⇆ ombinden |
tie somebody down | ⇆ iemand de handen binden |
tie somebody’s hands | ⇆ iemand in een dwangpositie brengen |
tie the knot | ⇆ een boterbriefje halen; ⇆ in het huwelijksbootje stappen |
tie to | ⇆ binden aan |
tie together | ⇆ aaneenbinden; ⇆ aaneenknopen; ⇆ samenknopen; ⇆ samensnoeren |
tie up | ⇆ aanleggen; ⇆ aanmeren; ⇆ afbinden; ⇆ afsnoeren; ⇆ bezighouden; ⇆ binden; ⇆ dichtbinden; ⇆ gemeerd worden; ⇆ meren; ⇆ opbinden; ⇆ ophouden; ⇆ opknopen; ⇆ toebinden; ⇆ vastbinden; ⇆ vastknopen; ⇆ vastleggen; ⇆ vastzetten; ⇆ verbinden |
tie up together | ⇆ bundelen |
tie up with | ⇆ connecties aanknopen met; ⇆ verband houden met; ⇆ zich inlaten met |
white tie | ⇆ <formele avondkleding> |
with one hand tied behind one’s back | ⇆ met de ogen dicht; ⇆ op zijn sloffen |
bowtie | ⇆ strik; ⇆ strikdas; ⇆ strikje; ⇆ vlinderdas; ⇆ vlindertje |
cross‐tie | ⇆ dwarslegger |
necktie | ⇆ das; ⇆ stropdas |
tie‐beam | ⇆ bint; ⇆ hanebalk |
tie‐break | ⇆ tie‐break |
tie‐breaker | ⇆ tie‐break |
tied | ⇆ gebonden; ⇆ gekneveld |
tie‐dye | ⇆ ikatten |
tie‐pin | ⇆ dasspeld |
tie‐up | ⇆ associatie; ⇆ band; ⇆ opstopping; ⇆ stillegging; ⇆ verbinding; ⇆ verkeersopstopping |
untie | ⇆ afbinden; ⇆ losbinden; ⇆ losknopen; ⇆ losmaken; ⇆ ontbinden; ⇆ ontknopen; ⇆ zich laten losbinden; ⇆ zich laten losmaken |