English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word switch on
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
switch on (turn on) | ; ; ; | |
switch on (put on; start; turn on; activate; actuate; start off; put into action; put into force; put into operation) | ||
(rod; wand; birch; sprig; staff; twig) | ||
(interchange; swap; change; exchange; share; trade) | ||
(exchange; swap) | ; ; ; uitwisseling ; verruiling | |
(commute; shunt; commutate) | ||
English | Dutch |
---|---|
switch on | ⇆ aandoen; ⇆ aanknippen; ⇆ aanzetten; ⇆ inschakelen |
switch | ⇆ haarstukje; ⇆ knop; ⇆ omschakelen; ⇆ op een ander spoor brengen; ⇆ plotseling draaien; ⇆ plotseling richten; ⇆ plotseling wenden; ⇆ plotselinge verandering; ⇆ rangeren; ⇆ roede; ⇆ schakelaar; ⇆ schakelen; ⇆ twijg; ⇆ verwisselen; ⇆ wissel; ⇆ zwiepen |