English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word swelling
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
swelling (bump; bulge) | ; | |
swelling | ||
(swell into a roar) | plilaŭtiĝi | |
(become swollen; bulge) | ; ; | ŝveli |
swell |
English | Dutch |
---|---|
swelling | ⇆ aanzwellen; ⇆ buil; ⇆ dikte; ⇆ gezwel; ⇆ opzwellen; ⇆ opzwelling; ⇆ uitdijing; ⇆ zwellend |
swell | ⇆ aangroeien; ⇆ aanzwellen; ⇆ deining; ⇆ doen aangroeien; ⇆ doen aanzwellen; ⇆ doen opzwellen; ⇆ doen toenemen; ⇆ doen zwellen; ⇆ fat; ⇆ fijn; ⇆ grand‐seigneur; ⇆ grote meneer; ⇆ opblazen; ⇆ oplopen; ⇆ opzwellen; ⇆ prima; ⇆ sjiek; ⇆ stijven; ⇆ te gek; ⇆ toenemen; ⇆ tof; ⇆ uitdijen; ⇆ uitzetten; ⇆ vergroten; ⇆ zich opblazen; ⇆ zwellen; ⇆ zwelling |