English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word stiff

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(rigid; unyielding; unbending); ; ;
🔗 In 1839, Charles Goodyear discovered a way of processing natural rubber, which is too stiff when cold and too soft when warm, in such a way as to make it elastic.
(fast; firm; stable; hard; resolute; solid; steadfast; unflinching);
🔗 Kvien also warned Putin to expect stiff resistance from Ukrainians if Russia does invade.
(cadaver; corpse; carcass; body; dead body)
(formal; measured)
stiffen
(cramp)
(tighten); ;
🔗 Guyal stiffened and turned his face to the sky.
stiffly
(rigidly)
;

EnglishDutch
stiff afgemeten; gepeperd; harkerig; hartstikke; hevig; kras; lijk; moeilijk; onbuigzaam; star; stevig; stijf; stokkerig; stokkig; straf; strak; stram; streng; stroef; stug; vast; verstijfd
a big stiff een grote sufferd
as stiff as a poker stokstijf
keep a stiff upper lip geen spier vertrekken; zich flink houden; zich groot houden; zich groothouden
scared stiff doodsbang; doodsbenauwd
stiff with cold stijf van de kou
that’s a bit stiff dat is kras
walk at a stiff pace stevig doorstappen
stiffen aantrekken; doen verstijven; moed inspreken; stijf maken; stijf worden; stijven; strenger maken; vaster worden; verscherpen; verstarren; verstijven; verzwaren
stiffly harkerig; op afgemeten toon; stijf; stroef; stug
stiff‐necked koppig