English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word shock

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(shake; agitate; rock)
(appal; horrify)
aanstoot geven
; ;
ŝoki
🔗 I was shocked.
🔗 The shock to our economy would be felt by generations to come.
earthquake shock
(earth tremor)
shock‐absorber
schokbreker
;
shocking
(appalling; chilling; horrendous; outrageous)
ŝoka
schokgolf
🔗 In this type of event, if the explosion altitude is less than 10 km or so, the resulting shockwave can cause damage on the ground, such as shattering windows.

EnglishDutch
shock aan hokken zetten; aanstoot geven; aan stuiken zetten; bos; botsing; choqueren; een schok geven; ergeren; hok; ontzetten; pruik; schok; schokken; schrik; shock; slag; stoten; stuik; stuiten; traumatiseren
a shock of hair een flinke bos haar
be shocked at aanstoot nemen aan; zich ergeren over; zich stoten aan
earthquake shock aardschok
electric shock elektrische schok; elektroschok
shock effect schokeffect
shock of hair haarbos
shock tactic overrompelingstactiek
shock therapy schoktherapie; shocktherapie
shock treatment schokbehandeling; shockbehandeling
aftershock naschok
electroshock elektroshock
shellshock shellshock
shock‐absorber schokbreker; schokdemper
shock‐breaker schokbreker
shocker <iets heel ergs>; hopeloos geval; onmogelijk iemand; sensatieroman
shock‐headed met een ruige bos haar
shocking aanstootgevend; aanstotelijk; afgrijselijk; ergerlijk; gruwelijk; ijselijk; ijzingwekkend; indecent; ontstellend; stotend; stuitend
shock‐proof onverstoorbaar; schokbestendig; schokvrij
shock‐troops stoottroepen
shockwave schokgolf