English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word rutting‐season

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
rutting
(ruttish)
;
(flavour)
; ;
(harden; temper; steel; toughen)
(spice; flavour)
spici

EnglishDutch
rutting‐season bronsttijd
rutting bronst; bronstig; ritsig
season bronsttijd; drogen; drukke tijd; gewennen; goed laten drogen; jaargetij; jaargetijde; jachtseizoen; konfijten; kruiden; rijp laten worden; rijp worden; seizoen; smakelijk maken; temperen; tijd; tijdperk; toebereiden