English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word laugh

Dutch/English
English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 She wanted to laugh.
🔗 I know that laugh.
laugh at
laugh up one’s sleeve
(chortle; chuckle; snicker; giggle)
in zijn vuistje lachen
(ridiculous; farcical; risible; silly; ludricous);
🔗 The idea that these threats are part of a cunning bargaining strategy to force our European partners to give him what he wants is laughable.
ridanta
(hilarity; mirth);
🔗 By this time the whole church was red‐faced and suffocating with suppressed laughter, and the sermon had come to a dead standstill.

EnglishDutch
laugh⇆ geintje; ⇆ lach; ⇆ lachen; ⇆ lolletje
be no laughing matter⇆ niet om te lachen zijn
don’t make me laugh⇆ laat me niet lachen
have the laugh on one’s side⇆ de lachers op zijn hand hebben
he laughs best who laughs last⇆ wie het laatst lacht, lacht het best
he who laughs last laughs longest⇆ wie het laatst lacht, lacht het best
it’s no laughing matter⇆ het is niet om te lachen
laugh all the way to the bank⇆ bijzonder ingenomen zijn met de verkregen winst
laugh at⇆ lachen om; ⇆ lachen tegen; ⇆ uitlachen
laugh away⇆ weglachen
laugh down⇆ door lachen tot zwijgen brengen
laugh heartily⇆ smakelijk lachen
laugh in one’s sleeve⇆ in zijn vuistje lachen
laugh inside oneself⇆ een binnenpretje hebben
laugh in the face of⇆ lachen in het gezicht van; ⇆ tarten
laugh it off⇆ er een grapje van maken
laugh off⇆ met een grapje afdoen; ⇆ weglachen
laugh one’s fill⇆ uitlachen
laugh one’s head off⇆ zich doodlachen; ⇆ zich rot lachen
laugh on the other side of one’s face⇆ lachen als een boer die kiespijn heeft
laugh on the wrong side of one’s mouth⇆ lachen als een boer die kiespijn heeft
laugh out⇆ luid lachen
laugh out loud⇆ luid lachen
laugh out of court⇆ volkomen belachelijk maken; ⇆ weghonen
laugh over⇆ lachen om
laugh to oneself⇆ in zichzelf lachen
laugh up one’s sleeve⇆ in zijn vuistje lachen
provoke a laugh⇆ de lachlust opwekken; ⇆ op de lachspieren werken
raise a laugh⇆ de lachlust opwekken; ⇆ op de lachspieren werken
horse‐laugh⇆ ruwe lach
laughable⇆ belachelijk; ⇆ lachwekkend
laugher⇆ lacher
laughing⇆ gelach; ⇆ lachend
laughter⇆ gelach; ⇆ lachen