English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word jam‐pot

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
jam
jam
(preserve)
gekonfijte vruchten
;
(chamber pot; jordan; piss‐pot); ; ; ;
(jug; can; mug; tankard; jar)
(jug; pitcher);
(marijuana; grass)
(casserole; cooking‐pot)
soepketel

EnglishDutch
jam‐pot jampot
jam confituren; gedrang; in de knel raken; jam; jammen; klem lopen; klem raken; klem zetten; klemmen; knel; knellen; moeilijkheid; opeenhoping; opstopping; opstropping; samendrukken; samenduwen; samenpakken; storen; vastlopen; vastzetten; verlegenheid; versperren
pot bloempot; fuik; in potten doen; in potten overplanten; inmaken; kan; kroes; marihuana; op het potje zetten; pot; potten; pottenbakken; stoppen; verpotten; voor de pot schieten