English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word income

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
income
(proceeds; return; revenue; takings)
income
income
(return; revenue; allowance; annuity)

EnglishDutch
income inkomen; inkomsten
disposable income besteedbaar inkomen
family income gezinsinkomen
fixed income vast inkomen
gross income bruto‐inkomen
income group inkomensgroep
income policy inkomenspolitiek
income support bijstand
income tax inkomstenbelasting
outrun one’s income op te grote voet leven
pay‐as‐you‐earn income tax loonbelasting
price and income policy loon‐ en prijsbeleid
source of income bron van inkomsten; inkomstenbron
income‐bracket inkomensgroep