English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word hum

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
hum
(buzz; zoom; whir; zing)
; ; ;

EnglishDutch
hum brommen; bruisen; gebrom; gegons; geneurie; gesnor; gezoem; gonzen; hm; hum; neuriën; roezemoezen; ronken; snorren; stinken; zoemen
hum and haw hakkelen; hemmen; niet ronduit spreken
hums and haws gehem
make things hum leven in de brouwerij brengen
things are beginning to hum er komt leven in de brouwerij
hummer brommer; gonzer; kolibrie; neuriër
humming bloeiend; gebrom; gegons; geneurie; gezoem; gonzend; levendig; neuriënd; zoemend