English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word dealing

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(distribute; administer; give out; allocate);
(give; administer; grant; impart; provide; confer; allow; spare; afford; invest with; fetch; yive)
🔗 Theresa May’s Brexit plan was dealt another major blow on Thursday night in a disastrous turn of events that resulted in them scrapping written commitments to help her pass her deal through parliament.
(refer)
(distribution)
uitreiking
;
verdeling
(agreement; accord; pact; mutual agreement); ; ;
🔗 If he doesn’t get a deal, he’s screwed.
(contract; agreement; compact)
(accord; agreement; accordance; concurrence; consonance; concurrency; chord; concord);
🔗 Here are 3 reasons why Trump may hate the new deal.
sparrehout
;
;
;
sparrehout
; ;

EnglishDutch
dealing behandeling; gescharrel; handeling; handelwijze
business dealings handelsverkeer
have dealings with in verstandhouding staan met; te maken hebben met; zich inlaten met
have dealings with somebody zich met iemand inlaten
wheeling and dealing geritsel; gesjoemel; louche handel
deal bedélen; deal; dealen; deel; dennehout; geven; grenehout; grenehouten; grenehouten 9‐duimsplank; grenen; grote hoeveelheid; handelen; handelstransactie; handeltje; hoeveelheid; koehandel; koop; overeenkomst; ronddelen; scharrelen; sparrehout; toebrengen; toedelen; toedienen; transactie; uitdelen; vurehout; vurehouten; vurehouten 9‐duimsplank; vuren
dealings omgang; relaties; transacties
double‐dealing dubbelhartig; dubbelhartigheid; gluiperig; huichelarij