English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word business building

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
business building
;
(construction)
(construction);
🔗 Winds of 70 miles per hour will uproot trees, which can block roads and crush cars or buildings.
(construction; structure);
(construction)
(commerce; trade; transaction); ;
🔗 Hog farming is a major business in Jiāxīng.
(enterprise; venture; exercise)
(commercial; mercantile);
handels‐
; ;
🔗 However, the CBI, which represents British businesses, said the proposal was “encouraging”.
;
(cause; matter; affair)
🔗 And there is also another business which presses on my mind.

EnglishDutch
business building bedrijfsgebouw; bedrijfspand
building aanbouw; bouw; bouwwerk; gebouw
business aangelegenheid; affaire; bedrijf; beroep; commercie; gedoe; geval; handel; handelszaak; koopmanschap; kwestie; nering; onderneming; spel; taak; toko; werk; zaak; zaken