English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word bondholder

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
bond (debenture)	obligatie	obligacio
bond (connection; link; linkage; tie)	band	ligo
🔗 “Cut the bond,” said Tarzan, “otherwise I cannot eat.”
bond (agglutinate)	verbinden	aglutini
holder (socket; sheath)	houder	ingo
holder (owner)	bezitter ; houder	posedanto

English	Dutch
bondholder	⇆ obligatiehouder
bond	⇆ band; ⇆ binden; ⇆ binding; ⇆ contract; ⇆ in entrepot opslaan; ⇆ ketenen; ⇆ obligatie; ⇆ schuldbekentenis; ⇆ schuldbewijs; ⇆ schuldbrief; ⇆ verband; ⇆ verbinden; ⇆ verbinding; ⇆ verbintenis; ⇆ verhypothekeren; ⇆ verplichting; ⇆ zich hechten
holder	⇆ aandeelhouder; ⇆ aanpakkertje; ⇆ aanvattertje; ⇆ bekleder; ⇆ bezitter; ⇆ etui; ⇆ glaasje; ⇆ handgreep; ⇆ houder; ⇆ pannelap; ⇆ pijpje; ⇆ reservoir; ⇆ titularis