Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uitbraken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
vomelĵeti
🔗 Hij koos er eentje uit en vervolgde dat toestel meedogenloos, terwijl zijn mitrailleur vuur uitbraakte.
(kotsen; overgeven; spugen; vomeren);
puke
🔗 Onmiddellijk moest hij heftig braken.
vomitting
🔗 Dit veroorzaakt niet zelden braken.
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.

DutchEnglish
uitbraken belch; belch forth; disgorge; regorge; regurgitate; vomit; vomit forth; vomit out; vomit up
braken beat; brake; break; bring up; puke; reject; vomit; belch forth
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in
uitbraaksel vomit
uitbreken balk; break; break loose; break out; burst out; declare oneself; erupt; eruption; outbreak; prison‐breaking