English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word brake

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(stem)
(bracken; common bracken; eagle fern)
(copse; coppice; shrubs; bushes; brushwood; scrub; underwood; undergrowth; underbrush);
band brake
radringa bremso
(brake‐block; drag; skid; sprag)

EnglishDutch
brake adelaarsvaren; afrijbrik; braak; braambos; braken; kluitenbreker; kneedmachine; kreupelbos; kreupelhout; rem; remmen; rempedaal; remtoestel; remwagen; varen; varenkruid; vlasbraak
air brake luchtdrukrem; luchtrem; remklep
back‐pedalling brake terugtraprem
band brake bandrem
brake cable remkabel
brake horsepower rempaardekracht
disc brake schijfrem
foot brake rempedaal
foot brake pedal voetrempedaal
jam on one’s brake op de rem gaan staan
jam on the brakes hard remmen
pedal brake terugtraprem
put a brake on afremmen; remmen
put on the brake afremmen; remmen
put on the brakes afremmen; remmen
rear brake achterrem
slam one’s brakes op de rem gaan staan
vacuum brake vacuümrem
brake‐fluid remvloeistof
brake‐light remlicht
brake‐lining remvoering
brake‐pedal rempedaal
brake‐shoe remschoen
emergency‐brake noodrem
flax‐brake vlasbraak
pump‐brake pompslinger
rim‐brake velgrem
safety‐brake noodrem
shooting‐brake combi