Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word pijn

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
;
🔗 Ik heb pijn aan m’n been.
(den; denneboom; mastboom; pijnboom; greneboom);
🔗 Het rode avondlicht glijdt over de hoge pijnen als ik een open plek bereik met buntgras en heide.
(zeer doen);
🔗 Zijn schouders en armen deden pijn.
(bezeren);
🔗 Dit doet mij meer pijn dan jou!
suferigi
(facialgie)
face‐ache
;
tic douloureux
vizaĝa neŭralgio
🔗 Wanneer een tumor de oorzaak is van aangezichtspijn, is de behandeling operatief.
stomach ache
;
tummy ache
;
bellyache
(koppijn)
headache
;
a head
🔗 Hij had een barstende hoofdpijn.
(ischias)
sciatica
pain in the throat
(tandpijn)
toothache
🔗 Hij heeft gisteren de hele dag kiespijn gehad.
(hoofdpijn)
a head
(spit)
lumbago
(folteren; martelen)
🔗 Ben je weer gekomen om me te pijnigen?
(lastig)
troublesome
;
nasty
;
inconvenient
;
worrisome
(deerlijk; smartelijk; zeer);
distressing
;
hurtful
; ;
aching
🔗 Zal het erg pijnlijk zijn?
(gênant; lastig; penibel)
embarrassing
🔗 Maar Putin koos ervoor om beledigd te zijn door het uitblijven van een persoonlijke uitnodiging, en dat hadden de Polen waarschijnlijk voorzien, zodat een pijnlijke situatie werd voorkomen.
(deerlijk)
dolore
🔗 „Ik ben geen behoeftige”, zei de markies pijnlijk getroffen.
painfully
dolorige
🔗 Dat verwijt noemde hij zelfs pijnlijk.
painlessly
painkiller
;
(kalmerend middel)
sedative
backache
(kiespijn)
toothache
🔗 De derde kop leed aan tandpijn en had geen trek, maar maakte een stel dobbelstenen uit Sisemberts vingerkootjes.

DutchEnglish
pijn ache; aching; anguish; dolour; pain; pang; pine; pine‐tree
ik heb pijn in mijn keel I have a sore throat
pijn doen smart; hurt; pain; pinch; sting; ache
pijn hebben aan … … hurt
pijn hebben in have a pain in
aangezichtspijn face‐ache; face‐ague; tic douloureux
buikpijn bellyache; stomach ache; tummy ache
fantoompijn phantom‐limb pain
hoofdpijn a head; headache
jichtpijnen gouty pains
keelpijn pain in the throat
kiespijn toothache
koppijn a head
lendepijn lumbago; lumbar pain
menstruatiepijn menstrual cramps; cramps
napijn afterpain
oorpijn ear‐ache
pijnappel cone; pinecone
pijnbank rack
pijnbestrijding pain control
pijnigen anguish; harrow; harrow up; martyr; martyrize; rack; torture; torment
pijnlijk smarting; distressing; distressingly; dolorous; embarrassing; grievous; grievously; hurtful; painful; painfully; poignant; raw; sore; tender; uncomfortable; aching
pijnloos painless
pijnstillend anodyne; pain‐killing; soothing
pijnstiller analgesic; anodyne; painkiller
rugpijn backache
spierpijn muscular pains; muscular pain; muscular ache
tandpijn toothache
weerpijn sympathetic pain