Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word onafgemaakt

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(onaf; onafgewerkt; onvoltooid)
unfinished
(beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen; een eind maken aan; eindigen);
🔗 Hij maakte zijn zin niet af.
(doden; doodmaken; ombrengen; om het leven brengen; van kant maken);
🔗 Het dier moest worden afgemaakt.
(afwerken; beëindigen)
🔗 Hij kon zijn gedachten niet afmaken.

DutchEnglish
onafgemaakt unfinished
afmaken butcher; complete; cut up; destroy; dispatch; dispose of; end; finish; finish with; finishing; follow through; kill; kill off; mop up; pick to pieces; pull to pieces; put down; settle; agree on; agree upon; round off; slash; slate; slaughter; slay; crab