Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word kopen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(aankopen; aanschaffen; afnemen; inkopen; overnemen; zich aanschaffen);
🔗 Ik wil hier een huis kopen.
(aankopen; aanschaffen; afnemen; inkopen; kopen; overnemen; betrekken; zich aanschaffen); ;
take over
🔗 Hij stapte een pijpenwinkel binnen en kocht zich een rechte pijp met een zak tabak.
; ;
purchase
🔗 Al in 1916 onderkende Natuurmonumenten het belang van het eiland voor de vogels en kocht het aan.
(aanschaffen; afnemen; inkopen; kopen; overnemen; zich aanschaffen);
(loskopen; vrijkopen)
(betalen; uitbetalen)
🔗 Woudiver had zijn streek met zijn leven bekocht.
(aankopen; aanschaffen; afnemen; kopen; overnemen; zich aanschaffen);
(aankoop; inkoop)
(aanschaf; inkoop; overname);
(handelaar)
🔗 Puc bracht de tijd na het eten door met het praten met de zoon van een koopman.
purchase money
🔗 Hij gebruikte deze prijzen om de koopsom van de boerderij te drukken.
(afkopen; vrijkopen)
;
🔗 Heb je de spelers omgekocht, Supie?
(accapareren; beslag leggen op; zich meester maken van; zich toeëigenen);
corner the market
;
monopolize
(ómzetten)
retail
(ómzetten)
transact money
spezi
(overdoen)
🔗 Ik koop, vervoer en verkoop.
(afkopen; loskopen)
🔗 Hij zou zijn geld moeten besteden aan het vrijkopen van krijgsgevangen in plaats van aan hoeren en snoeren!

DutchEnglish
kopenacquire; buy; purchase
op afbetaling kopenbuy on the instalment plan; buy on the instalment system; buy on the hire‐purchase system; buy on the never‐never
op rekening kopenbuy on credit
wat koop je ervoor?what good does it do you?; what’s the good of it?
aankopenacquire; buy; purchase
afkopenbuy off; compound; ransom; redeem; buy from; purchase from
bekopenpay dearly for
inkopenbuy; purchase; buy in
koopbargain; buy; deal; emption; purchase
koopavondlate‐night shopping; late shopping night
koophandeltrade; traffic; commerce
koopkrachtbargaining power; purchasing‐power; spending‐power; buying power
kooplustinclination to buy; desire to buy; buying propensity
koopmandealer; merchant; merchantman; trader; hawker
koopprijspurchase price; cost price
koopsompurchase money
koopstadcommercial town
koopvaardermerchantman
koopvrouwtradeswoman
koopwaarcommodity; merchandise; commodities; wares
koopwoedespending mania
koopwoningowner‐occupied dwelling
koopziekeager to buy
koopzuchteagerness to buy
loskopenbuy off; ransom; redeem
omkopenbribe; buy; buy over; corrupt; fix; grease; nobble; suborn; square; sweeten; grease the palm of; oil the palm of
opkopenbuy up
terugkopenbuy in; redeem; repurchase; buy back
uitkopenbuy out; purchase out; buy off
verkopendispose of; merchandise; sell; vend; sell off; sell out
vrijkopenransom; redeem; buy off