Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word benaming

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(naam)
🔗 Hoe ingewikkeld de gang van zaken daarbij is, blijkt wel uit het feit dat sommige gewassen in de loop der jaren meer dan tien verschillende wetenschappelijke benamingen hebben gehad.
; ;
🔗 Hebt u hun namen gehoord?
(faam; reputatie; roep)
reputation
🔗 Dat geeft me een slechte naam.
(benaming)
🔗 „De bevrijding van Artëmovsk gaat door”, zei hij, waarbij hij de naam uit het Sovjettijdperk voor Bachmut gebruikte.

DutchEnglish
benaming appellation; cognomen; denomination; description; label; name
naam appellation; appellative; denomination; designation; fame; moniker; name; reputation; repute